Ooit werd ik door studenten op de academie voor lichamelijke opvoeding de filosoof genoemd. Ik denk dat ik in de colleges wat vaker dan collega’s dieper in ging op theorie. Theorie is nog steeds mijn meest gebruikte instrument. Sterker nog het stuurt mijn professioneel handelen. (Daarover volgt nog een apart blog.) De theorie die ik gebruik heet de cultuurhistorische activiteitstheorie. Dus historisch, dus dan ook een korte geschiedenis van de weg die tot deze serie van overwegingen voor een managementfunctie heeft geleid.
Ik krijg echt kriebels in mijn buik als ik denk aan het eventuele sollicitatiegesprek. Waarom prikkelt die aanstaande vacature me zo?
Ik heb nooit echt een traditioneel lineaire carrière gevolgd. Waar ik nu sta is niet alleen een gevolg van toeval en met mijn neus in de boter vallen, maar wel van altijd op blijven letten op nieuwe kansen en kiezen wat op dat moment het beste past. Tegelijk durfde ik meestal ook de tijd te nemen om even met iets te stoppen om ruimte te geven aan die nieuwe kansen. Zo kwam ik ook op mijn huidige positie als practor bij het Da Vinci college terecht. Dat kon, nadat het vorige practoraat geëindigd was en ik die dagen als het ware open heb gelaten. Dat wil zeggen, niet direct invullen van die uren, maar her en der wat extra zzp-werk en mijn Bananenwinkel doorontwikkelen.
Dat practor worden zag ik vanaf het begin van het ontstaan van practoraten wel zitten. En toen er een onderwijskundige practor werd gezocht, meteen gesolliciteerd en aangenomen. Neus-boter, maar wel op zoek naar de boter dus.
“Een practoraat is een expertiseplatform binnen mbo-instellingen dat wordt geleid door een practor die, al dan niet samen met docent-onderzoekers, praktijkgerichte verkenningen en onderzoek uitvoert en bijdraagt aan onderwijsvernieuwing. Een practoraat stelt zich tot doel om onderwijs en werkveld te innoveren, het beroepsperspectief van studenten te bevorderen, de docenten te professionaliseren en de onderwijskwaliteit te verbeteren (Van der Meer, Scheerens, & Stevens, 2023).”
Ik zie mijn rol in een practoraat als een kritische partner van collega’s en management; als begeleider van de docentonderzoekers en docenten die ontwikkelwerk uitvoeren. Het meedenken, meedoen en onderzoeken gaat vaak over processen op het strategische niveau. Zal ik nu dus nu maar een van de wal op het schip stappen?
Terug naar de vraag, waarom deze mogelijke uitdaging me zo prikkelt. Het is voor een deel dat ik niet helemaal zeker weet of ik het kan. Dat is hetzelfde als hoe ik mijn jaarlijkse grote triathlonuitdaging kies: een doel dat misschien haalbaar is en dus spannend; een traject waarvoor ik wel moet trainen, in dit geval mezelf ontwikkelen. Daar komt bij triathlons bij dat ze een bepaalde stoerheid moeten hebben. Ik wil die stoere dingen kunnen en niet alleen afvinken.
Toch gaat deze prikkel verder, er zitten idealen achter. Ik heb een beeld van wat goed onderwijs is en ook hoe je dat zou kunnen organiseren en sturen. Dat roep ik zo nu en dan wel, maar wat nu als je het zelf mag regelen? Val ik dan in dezelfde valkuilen als die ik uit allerlei artikelen en onderzoek lees? Kom ik wel voorbij de waan van de dag en hoe dan?
Tot slot, ik heb wel eens geroepen dat ik op een paar scholen een managementfunctie wel zou willen. Het is dan bepaald niet stoer om niet de kans te grijpen.